DE OOSTENDSE COMPAGNIE

door Bob Schuyesmans


Bob Schueysmans, een Oostendenaar in hart en nieren, heeft een mooi verhaal geschreven over de poging van een kleine "stad aan zee" om een wereldhaven te worden.
(Geboren op 3 april 1932 - heengegaan op 31 oktober 2011.)


Wanneer wij de geschiedenis van Europa bestuderen, dan stellen wij vast dat Oostende slechts twee maal het wereldnieuws heeft gehaald :
- Een eerste maal met het "BELEG VAN OOSTENDE" van 1601 tot 1604 (zie aldaar).
- Een tweede maal met de "OOSTENDSE COMPAGNIE" van 1722 tot 1727.

Om het ontstaan en de al te vroege ondergang van de Oostendse Compagnie te begrijpen, is het noodzakelijk eerst kort na te gaan wat er is gebeurd in Europa vanaf omstreeks 1650 tot aan de oprichting van de OOSTENDSE COMPAGNIE .

Dit staat alles te lezen in de hierna volgende rubrieken ( gewoon erop klikken) :

- EUROPA IN DE 17e EEUW.

- EUROPA IN DE 18e EEUW.

Ter zake :
Op 19 december 1722 werd het octrooi tot oprichting van de "Oostendse Compagnie" te Wenen goedgekeurd door Karel VI met als officiële benaming "Compagnie Impériale et Royale établie dans les Pays-Bas Autrichiens" (Karel VI was immers Keizer en koning)..
De hoofdzetel was in Antwerpen en de uitbatingszetel te Oostende.
Het octrooi bevatte 103 artikelen waarin ondermeer werd bepaald :

- Duur : 30 jaar.
- Kapitaal : 6.000.000 Gulden.
- Monopolie voor handelsvaart naar Oost- en West-Indië en de Afrikaanse kusten . Er werden geen individuële reders meer toegelaten..
- Alle vorige octrooien werden ingetrokken. Enkel de schepen die onderweg waren mochten nog hun reis voltooien.
- Geen enkele onderdaan van de Zuidelijke Nederlanden mocht nog deelnemen aan handelsvaart in de vreemde. Anderzijds mochten er wel vreemden inschepen bij de Oostendse Compagnie, doch er is prioriteit voor de Oostenrijkse Nederlanders. Aldus kwam het Vlaamse element veel meer aan bod, tegenover vroeger, vermits er vroeger veel kapiteins en bemanningsleden vreemden waren...

Het Vlaamse element kwam ook goed tot uiting in het feit dat de schepen allemaal een Vlaamse naam hadden).

De Oostendse Compagnie heeft in het totaal 13 schepen gehad met volgende namen:
"Sint Carolus", "Heilige Elisabeth", "Arent", "Carolus Sextus", "Keyserinne", "Marquis de Prié", "Leeuw", "Peys", "Tygher", "Hoope", "Aartshertoginne Marie- Elisabeth", "Concordia"en de "Hertog van Lorreinen".

- Iedereen mocht inschrijven op de aandelen van de O.C., ook de vreemdelingen. De minderjarigen mochten zulks doen tot beloop van de helft van hun bezittingen en mits machtiging van de rechtbank.
- De opbrengst van de aandelen was belastingsvrij (voorloper van de wet Monory-Declerck).
- De aandelen konden niet in beslag worden genomen door private personen, tenzij voor schulden tegenover de O.C. zelf.
- De lonen van de officieren en bedienden van de O.C. waren omzeggens volledig onbeslagbaar.
- De O.C. mocht geen andere schepen gebruiken dan haar eigen schepen.
- De Keizer verbond er zich toe om, zowel in oorlogstijd als in vredestijd, geen gebruik te maken van de schepen van de O.C.
- Er was geen staatsinmenging. De O.C. mocht alles zelf beslissen.
- Als beloning voor het feit dat de Keizer het octrooi had willen verlenen, moest de O.C. een gouden leeuw aan hem als geschenk geven.

Op 23 januari 1723 werden de zeven directeurs van de O.C. te Wenen aangesteld, namelijk : Jacques DEPRET , Jacques MAELCAMP Louis DE CONINCK, Paul DE KIMPE, Pierre PROLI, Jacques BOUT en Thomas RAY (3 Antwerpenanren, 3 Gentenaren en 1 Oostendenaar.)

Op 30 juli 1723 was er een volkstelling waaruit bleek dat er alsdan amper 5.169 mensen in Oostende woonden.

Nadat de directeuren op 11 augustus 1723 te Antwerpen de mis van de H. Geest hadden bijgewoond werd er in de beurs te Antwerpen overgegaan tot de inschrijving van de aandelen.

De eerste dag werd er reeds voor 5.000.000 gulden ingeschreven en de volgende dag om 16 uur werd het cijfer van 6.000.000 gulden reeds bereikt. Veel kandidaten waren er niet in geslaagd enig aandeel te bekomen. De stad Oostende had ingeschreven voor 12.000 gulden en de landvoogd Markies de Prié, voor 150.000 gulden. Reeds op 15 augustus 1723 kon men zijn aandelen verkopen met een winst van 10 à 12 %.

Op 13 september 1723 werd de eerste algemene vergadering van de aandeelhouders gehouden. Na voorlezing van het octrooi werden volgende beslissingen getroffen :
- Er diende gevaren te worden op Indië en China en aldaar stapelhuizen of factorijen op te richten.
- In Oostende moesten er pakhuizen worden gebouwd.
- Er dienden 2 schepen te worden gestuurd naar Indië (Bengalen) en 2 naar China.

Op 3 decemberr 1723 werd er aan de directeuren van de O.C. een galadiner aangeboden.

Vanwege Holland en Engeland kwam er een enorme reactie tegen de O.C.. Aldus werden de aanwervers in deze landen bedreigd met de doodstraf en de verbeurdverklaring van al hun goederen. Niemand mocht rechtstreeks noch onrechtstreeks medewerken. We waren alsdan nog heel ver van eenVerenigd Europa.
Er werden ook tal van juridische gevechten geleverd waarbij Holland zich hoofdzakelijk heeft beroepen op het Verdrag van Münster (1648), doch hiertegen lieten de Zuidelijke Nederlanden gelden dat zij alsdan geen partij waren, zodat zij zich door dit verdrag niet gebonden achtten.

Ondertussen werd er ijverig gewerkt aan de voorbereiding van het eerste konvooi.
Drie commissarissen (2 Oostendenaren : Bernaert en Van Cotthem, en 1 Bruggeling : Michot) moesten instaan voor alle materiële zaken zoals de aankoop van schepen, het aanmonsteren van kapiteins en bemanning .....

Er werden drie schepen aangekocht :
- "Francis Xaverius" herdoopt in "St. Carolus",
- "Comte de Lalaing" herdoopt in "Arend",
- "Stad Brugge" herdoopt in "St Elisabeth".

De kapiteins werden voorgesteld met volgende beoordeling :
- FLANDRIN : Een goed zeeman en stuurman, van gelijke en goede commando, diensvolgens dienstig voor de compagnie.
- ROOZE : Een goed zeeman en vreedzamig onder zijn equipage doch geen stuurman. Anders heel wel.
- CARPENTIER : Goed zeeman en stuurman van gelijke, gauw ter penne, om een supercargo van te kweeken, doch jong en wat genereus, diensvolgens mocht nog wel een reiske voor onderkapitein doen.

Na veel wikken en wegen werden de eerste drie kapiteins aanvaard :
- CAYPHAS voor de "St. Carolus";
- ROOZE voor de "Arend";
- CARPENTIER voor de "St. Elisabeth"

Alvorens te vertrekken moesten de kapiteins en officieren onder eed een verklaring ondertekenen met ondermeer volgende inhoud :
- Op alle zondagen en heiligdagen moest de H. Mis worden opgedragen tenzij zulks zou belet worden door het slechte weer.
- Voor het eten (drie maal daags) moest er geluid worden voor het gebed.
- Er mocht geen eten verkwist worden. Telkens er eten uit het ruim wordt gehaald diende zulks te gebeuren in aanwezigheid van een schrijver, een stuurman of een eerste kuiper.
- Vreemde schepen dienden vermeden te worden en indien een schip zou aanstalten maken, om aan te vallen moest men zich in staat van defensie stellen.
- Indien er een bemanningslid dodelijk ziek werd en zijn testament wilde maken, diende dit testament te worden geschreven in het bijzijn van de kapelaan en een schrijver.
- Enkel de supercargos hadden het recht om handel te drijven.
- Er diende een nauwkeurig scheepsjournaal te worden bijgehouden.
- De zeer nauwkeurige instructies in verband met het wijnverbruik dienden te worden nageleefd.

Het eerste konvooi bestaande uit de drie voornoemde schepen vertrok op 10 februari 1724. Er diende steeds bij de aanvang van het jaar te worden vertrokken om in Indië te kunnen genieten van de moessons

Op 6 september 1724 vertrokken Pierre PROLI (direkteur) en VAN KESSEL (Stadssecretaris) nar Wenen om het statutair geschenk aan de Keizer te ovrhandigen.

Op 20 januari 1725 vertrok het tweede konvooi bestaande uit :
- "De Keyserinne" (Kapitein Declerck) en "De Marquis de Prié" (Kapitein Flandrin) naar China (Kanton).
- De "Carolus VI" (Kapitein Dewinter) naar Indië (Bengalen).

Op 7 augustus 1725 keerden de "Arend" en de "St Elisabeth" terug, terwijl de "St. Carolus" met man en muis was vergaan in de monding van Ganges. Niettegenstaande het vergaan van de "St. Carolus" was de netto winst opgebracht door dit eerste konvooi nog circa 600.000 gulden.

In februari 1726 vertrokken er nog drie schepen : de "Peys", de "Hoope" en de "Leeuw"

Oostende bruiste van het leven. Handelaars, bezoekers, werklieden .... Van de 13 schepen van de O.C. werd er slechts één gebouwd in Oostende (de "Hertog van Lorreinen"). De overig schepen waren tweedehands (gebouwd in Holland, Duitsland of Engeland) doch te Oostende volledig hersteld en verbouwd.

Brugge werd jaloers en vroeg dat de vaart Oostende-Brugge zou worden dieper gemaakt zodat de schepen bij hun aankomen ook zouden kunnen doorvaren naar Brugge om aldaar hun lading of een deel ervan te verkopen. Dit project koste zeer veel geld en is op 11.11.1727 afgewerkt.

In 1727 vertrokken er nog 7 schepen doch het zullen, helaas, de laatste zijn, immers :

- Op 31 mei 1727 zou Karel VI onder druk gezet worden zodat hij om de activiteiten van de O.C. voor 7 jaar te schorsen, maar op 22 juli 1731 (de zeven jaar waren nog niet om) moet de Keizer een overeenkomst, de "Pragmatieke Sanktie", afsluiten met Engeland, Spanje en de Verenigde Provinciën waarbij :
- de erfopvolging van zijn dochter werd geregeld.
- Alle handelsvaart op vreemde continenten werd verboden.
- Er mochten enkel nog twee schepen uitvaren (één naar China en één naar Bengalen) om de goederen en manschappen van de O.C. te gaan ophalen.
In het totaal zijn er dus van 19.12.1722 tot 31.5.1727 (een goede vier jaar) 20 schepen uitgevaren. Het was een korte maar boeiende en zeer winstgevende onderneming geweest.

Om een sfeerbeeld te krijgen hoe het er op een schip aan toeging moet je de rubriek "De Keyserinne" lezen (gewoonweg erop klikken) :

- DE KEYSERINNE.

Zo eindigt met het scheepsjournaal van de "Keyserinne" (zie deze rubriek) ook mijn verhaal over onze dierbare "OOSTENDSE COMPAGNIE"

Terug naar de Frontpagina.