Wanneer wij de geschiedenis van Europa bestuderen,
dan stellen wij vast dat Oostende slechts twee maal het
wereldnieuws heeft gehaald :
- Een eerste maal met het "BELEG VAN OOSTENDE"
van 1601 tot 1604 (zie aldaar).
- Een tweede maal met de "OOSTENDSE COMPAGNIE"
van 1722 tot 1727.Om het ontstaan en de al te vroege
ondergang van de Oostendse Compagnie te begrijpen, is het
noodzakelijk eerst kort na te gaan wat er is gebeurd in
Europa vanaf omstreeks 1650 tot aan de oprichting van de
OOSTENDSE COMPAGNIE .
Dit staat alles te lezen in de hierna volgende
rubrieken ( gewoon erop klikken) :
- EUROPA IN DE
17e EEUW.
- EUROPA IN DE
18e EEUW.
Ter zake :
Op 19 december 1722 werd het octrooi tot oprichting van
de "Oostendse Compagnie" te Wenen goedgekeurd
door Karel VI met als officiële benaming "Compagnie
Impériale et Royale établie dans les Pays-Bas
Autrichiens" (Karel VI was immers Keizer en koning)..
De hoofdzetel was in Antwerpen en de uitbatingszetel te
Oostende.
Het octrooi bevatte 103 artikelen waarin ondermeer werd
bepaald :
- Duur : 30 jaar.
- Kapitaal : 6.000.000 Gulden.
- Monopolie voor handelsvaart naar Oost- en West-Indië
en de Afrikaanse kusten . Er werden geen individuële
reders meer toegelaten..
- Alle vorige octrooien werden ingetrokken. Enkel de
schepen die onderweg waren mochten nog hun reis voltooien.
- Geen enkele onderdaan van de Zuidelijke Nederlanden
mocht nog deelnemen aan handelsvaart in de vreemde.
Anderzijds mochten er wel vreemden inschepen bij de
Oostendse Compagnie, doch er is prioriteit voor de
Oostenrijkse Nederlanders. Aldus kwam het Vlaamse element
veel meer aan bod, tegenover vroeger, vermits er vroeger
veel kapiteins en bemanningsleden vreemden waren...
Het Vlaamse element kwam ook goed tot uiting in het
feit dat de schepen allemaal een Vlaamse naam hadden).
De Oostendse Compagnie heeft in het totaal 13 schepen
gehad met volgende namen:
"Sint Carolus", "Heilige Elisabeth",
"Arent", "Carolus Sextus", "Keyserinne",
"Marquis de Prié", "Leeuw", "Peys",
"Tygher", "Hoope", "Aartshertoginne
Marie- Elisabeth", "Concordia"en de "Hertog
van Lorreinen".
- Iedereen mocht inschrijven op de aandelen van de O.C.,
ook de vreemdelingen. De minderjarigen mochten zulks doen
tot beloop van de helft van hun bezittingen en mits
machtiging van de rechtbank.
- De opbrengst van de aandelen was belastingsvrij (voorloper
van de wet Monory-Declerck).
- De aandelen konden niet in beslag worden genomen door
private personen, tenzij voor schulden tegenover de O.C.
zelf.
- De lonen van de officieren en bedienden van de O.C.
waren omzeggens volledig onbeslagbaar.
- De O.C. mocht geen andere schepen gebruiken dan haar
eigen schepen.
- De Keizer verbond er zich toe om, zowel in oorlogstijd
als in vredestijd, geen gebruik te maken van de schepen
van de O.C.
- Er was geen staatsinmenging. De O.C. mocht alles zelf
beslissen.
- Als beloning voor het feit dat de Keizer het octrooi
had willen verlenen, moest de O.C. een gouden leeuw aan
hem als geschenk geven.
Op 23 januari 1723 werden de zeven directeurs van de O.C.
te Wenen aangesteld, namelijk : Jacques DEPRET , Jacques
MAELCAMP Louis DE CONINCK, Paul DE KIMPE, Pierre PROLI,
Jacques BOUT en Thomas RAY (3 Antwerpenanren, 3
Gentenaren en 1 Oostendenaar.)
Op 30 juli 1723 was er een volkstelling waaruit bleek dat
er alsdan amper 5.169 mensen in Oostende woonden.
Nadat de directeuren op 11 augustus 1723 te Antwerpen de
mis van de H. Geest hadden bijgewoond werd er in de beurs
te Antwerpen overgegaan tot de inschrijving van de
aandelen.
De eerste dag werd er reeds voor 5.000.000 gulden
ingeschreven en de volgende dag om 16 uur werd het cijfer
van 6.000.000 gulden reeds bereikt. Veel kandidaten waren
er niet in geslaagd enig aandeel te bekomen. De stad
Oostende had ingeschreven voor 12.000 gulden en de
landvoogd Markies de Prié, voor 150.000 gulden. Reeds op
15 augustus 1723 kon men zijn aandelen verkopen met een
winst van 10 à 12 %.
Op 13 september 1723 werd de eerste algemene vergadering
van de aandeelhouders gehouden. Na voorlezing van het
octrooi werden volgende beslissingen getroffen :
- Er diende gevaren te worden op Indië en China en
aldaar stapelhuizen of factorijen op te richten.
- In Oostende moesten er pakhuizen worden gebouwd.
- Er dienden 2 schepen te worden gestuurd naar Indië (Bengalen)
en 2 naar China.
Op 3 decemberr 1723 werd er aan de directeuren van de O.C.
een galadiner aangeboden.
Vanwege Holland en Engeland kwam er een enorme reactie
tegen de O.C.. Aldus werden de aanwervers in deze landen
bedreigd met de doodstraf en de verbeurdverklaring van al
hun goederen. Niemand mocht rechtstreeks noch
onrechtstreeks medewerken. We waren alsdan nog heel ver
van eenVerenigd Europa.
Er werden ook tal van juridische gevechten geleverd
waarbij Holland zich hoofdzakelijk heeft beroepen op het
Verdrag van Münster (1648), doch hiertegen lieten de
Zuidelijke Nederlanden gelden dat zij alsdan geen partij
waren, zodat zij zich door dit verdrag niet gebonden
achtten.
Ondertussen werd er ijverig gewerkt aan de voorbereiding
van het eerste konvooi.
Drie commissarissen (2 Oostendenaren : Bernaert en Van
Cotthem, en 1 Bruggeling : Michot) moesten instaan voor
alle materiële zaken zoals de aankoop van schepen, het
aanmonsteren van kapiteins en bemanning .....
Er werden drie schepen aangekocht :
- "Francis Xaverius" herdoopt in "St.
Carolus",
- "Comte de Lalaing" herdoopt in "Arend",
- "Stad Brugge" herdoopt in "St Elisabeth".
De kapiteins werden voorgesteld met volgende beoordeling
:
- FLANDRIN : Een goed zeeman en stuurman, van gelijke en
goede commando, diensvolgens dienstig voor de compagnie.
- ROOZE : Een goed zeeman en vreedzamig onder zijn
equipage doch geen stuurman. Anders heel wel.
- CARPENTIER : Goed zeeman en stuurman van gelijke, gauw
ter penne, om een supercargo van te kweeken, doch jong en
wat genereus, diensvolgens mocht nog wel een reiske voor
onderkapitein doen.
Na veel wikken en wegen werden de eerste drie kapiteins
aanvaard :
- CAYPHAS voor de "St. Carolus";
- ROOZE voor de "Arend";
- CARPENTIER voor de "St. Elisabeth"
Alvorens te vertrekken moesten de kapiteins en officieren
onder eed een verklaring ondertekenen met ondermeer
volgende inhoud :
- Op alle zondagen en heiligdagen moest de H. Mis worden
opgedragen tenzij zulks zou belet worden door het slechte
weer.
- Voor het eten (drie maal daags) moest er geluid worden
voor het gebed.
- Er mocht geen eten verkwist worden. Telkens er eten uit
het ruim wordt gehaald diende zulks te gebeuren in
aanwezigheid van een schrijver, een stuurman of een
eerste kuiper.
- Vreemde schepen dienden vermeden te worden en indien
een schip zou aanstalten maken, om aan te vallen moest
men zich in staat van defensie stellen.
- Indien er een bemanningslid dodelijk ziek werd en zijn
testament wilde maken, diende dit testament te worden
geschreven in het bijzijn van de kapelaan en een
schrijver.
- Enkel de supercargos hadden het recht om handel te
drijven.
- Er diende een nauwkeurig scheepsjournaal te worden
bijgehouden.
- De zeer nauwkeurige instructies in verband met het
wijnverbruik dienden te worden nageleefd.
Het eerste konvooi bestaande uit de drie voornoemde
schepen vertrok op 10 februari 1724. Er diende steeds bij
de aanvang van het jaar te worden vertrokken om in Indië
te kunnen genieten van de moessons
Op 6 september 1724 vertrokken Pierre PROLI (direkteur)
en VAN KESSEL (Stadssecretaris) nar Wenen om het
statutair geschenk aan de Keizer te ovrhandigen.
Op 20 januari 1725 vertrok het tweede konvooi
bestaande uit :
- "De Keyserinne" (Kapitein Declerck) en "De
Marquis de Prié" (Kapitein Flandrin) naar China (Kanton).
- De "Carolus VI" (Kapitein Dewinter) naar
Indië (Bengalen).
Op 7 augustus 1725 keerden de "Arend" en de
"St Elisabeth" terug, terwijl de "St.
Carolus" met man en muis was vergaan in de monding
van Ganges. Niettegenstaande het vergaan van de "St.
Carolus" was de netto winst opgebracht door dit
eerste konvooi nog circa 600.000 gulden.
In februari 1726 vertrokken er nog drie schepen : de
"Peys", de "Hoope" en de "Leeuw"
Oostende bruiste van het leven. Handelaars, bezoekers,
werklieden .... Van de 13 schepen van de O.C. werd er
slechts één gebouwd in Oostende (de "Hertog van
Lorreinen"). De overig schepen waren tweedehands (gebouwd
in Holland, Duitsland of Engeland) doch te Oostende
volledig hersteld en verbouwd.
Brugge werd jaloers en vroeg dat de vaart Oostende-Brugge
zou worden dieper gemaakt zodat de schepen bij hun
aankomen ook zouden kunnen doorvaren naar Brugge om
aldaar hun lading of een deel ervan te verkopen. Dit
project koste zeer veel geld en is op 11.11.1727
afgewerkt.
In 1727 vertrokken er nog 7 schepen doch het zullen,
helaas, de laatste zijn, immers :
- Op 31 mei 1727 zou Karel VI onder druk gezet worden
zodat hij om de activiteiten van de O.C. voor 7 jaar te
schorsen, maar op 22 juli 1731 (de zeven jaar waren nog
niet om) moet de Keizer een overeenkomst, de "Pragmatieke
Sanktie", afsluiten met Engeland, Spanje en de
Verenigde Provinciën waarbij :
- de erfopvolging van zijn dochter werd geregeld.
- Alle handelsvaart op vreemde continenten werd verboden.
- Er mochten enkel nog twee schepen uitvaren (één naar
China en één naar Bengalen) om de goederen en
manschappen van de O.C. te gaan ophalen.
In het totaal zijn er dus van 19.12.1722 tot 31.5.1727 (een
goede vier jaar) 20 schepen uitgevaren. Het was een korte
maar boeiende en zeer winstgevende onderneming geweest.
Om een sfeerbeeld te krijgen hoe het er op een schip aan
toeging moet je de rubriek "De Keyserinne"
lezen (gewoonweg erop klikken) :
- DE KEYSERINNE.
Zo eindigt met het scheepsjournaal van de "Keyserinne"
(zie deze rubriek) ook mijn verhaal over onze dierbare
"OOSTENDSE COMPAGNIE"
|